(fragment uit de komende roman, ‘Kippen’; voorgelezen op 17 sept. in Voetlicht;)
‘Verhuizen?’ Zijn moeder zette de tv uit. ‘Je ruilt me in?’
Ze hoorde zijn gestotter glimlachend aan. Toen hij eindelijk klaar was zei ze: ‘Jochie, je weet toch, dat kan niet.’
‘Dat kan wel.’ Zijn stem trilde nu amper. Hij rende naar boven. Hijgend kwam hij terug met de rugzak en de twee weekendtassen.
‘Dacht je dat ik die niet had zien staan?’ zei ze. ‘Pak ze maar weer snel uit. Weet je, je krijgt de grote schuur. We zetten er een keuken in, een badkamer, wat coniferen eromheen voor de privacy, klaar.’
‘Ik heb het beloofd.’ Zijn woorden kaatsten tegen de donkere ruiten.
Even kromp ze ineen. Een kleine oude vrouw werd ze.
‘Kalm blijven, jochie,’ zei ze. ‘Blijf kalm.’ Ze liep naar het aanrecht en maakte oploskoffie. ‘Jij ook?’ vroeg ze. ‘Nee, dan slaap je niet.’
Ze schoof tegenover hem aan tafel en roerde in haar beker. Langdurig tikte ze met het lepeltje tegen haar namaaktanden.
‘Moet ik je nog uitleggen,’ zei ze, ‘dat het gevaarlijk is? Je kent haar niet eens. En dat gekke nummer. Dat 75. Emira75?’
‘Elvira,’ zei hij. ’75, toen is ze geboren.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Klinkt meer als een koe,’ zei ze. ‘En jij? Ben jij dan Igor62?’
‘Je hebt mijn e-mails gelezen,’ zei hij.
‘Ik weet niet eens hoe dat gedoe werkt,’ zei ze snel. ‘Wanneer wou je weg?’
‘Morgenochtend.’
‘Je laatste nacht thuis dus,’ zei ze. ‘Ik voelde het al aankomen. Elke moeder voelt zoiets. En ik zag je heus wel op die stomme computer bezig. Laten we in elk geval nog wat praten.’
Hij geeuwde en zei dat hij moe was, dat hij zijn slaap nodig had.
‘Wat dacht je van mij?’ zei ze. ‘Ik ben altijd moe. Hoelaat maak ik je wakker? Ik breng je naar meisje75.’
‘Hoeft niet,’ zei hij.
‘Hoeft wel. Je bent het niet gewend, zo’n reis. En met die treinen duurt het een eeuwigheid.’
Hij moest protesteren. Trutjes van 13 zeilden tegenwoordig in hun eentje de wereldzeeen over. Maar dan zou ze antwoorden dat hij zich met niemand kon vergelijken, dat hij, nou ja, dat hij anders was.
Toen hij in het vroege ochtendlicht naar beneden sloop zat ze ineengedoken aan tafel. Hij huiverde. Hij was een klootzak, hij wist het, hij kon ervan afzien en zeggen: ik blijf bij je.
Maar alles was geregeld, Elvira wachtte. Ze had vannacht nog gemaild hoe te gek het was dat hij kwam, na al die weken, dat ze haast niet kon wachten tot het eind van de middag was, en als hij dan binnenstapte, dat ze dan eerst niks zou zeggen omdat ze verlegen was, net als hij, maar dat het na kwartier ofzo makkelijker zou gaan, ze konden zijn spullen uitpakken en naar een dvd kijken, kende hij Happiness?; en ’s avonds gingen ze Chinees halen of misschien zelf pizza’s maken, ze wist nooit of het ansjovis was of ansjovis, maar wat ze wel wist: het zou klikken, en ook dat hij bij haar in bed mocht, en als hij niet wilde of durfde, kon hij in het souterrain slapen, alleen rook het er wel naar kattenbak, hoewel Scoobydoo al een jaar weg was en ze had de boel wel tien keer schoongesprayd en zelfs nieuw zeil gekocht maar die stank bleef, voor de zekerheid had ze alvast een raam opengezet, dat deed ze normaal nooit vanwege de buitenlanders, eigenlijk kon het ook niet, ze was onverzekerd, ze wou wel maar de buurt had een verkeerde postcode. Maar nu jij komt, schreef ze, gaat voortaan alles goed en wordt het weer rustig in mijn hoofd.
‘Jochie!’ Zijn moeder schoot overeind. Ze glimlachte. ‘Goed geslapen?’
Terwijl ze eieren voor hem bakte zei ze: ‘Ik heb vannacht wat dingetjes opgeschreven. Herinneringen.’ Ze wapperde met een papiertje, een boodschappenbriefje leek het. ‘Ik kan het ook wel uit mijn hoofd.’
Hij nam hapjes van zijn omelet en probeerde te luisteren naar de bekende verhalen. Hoe hij naar haar gekeken had, vlak na zijn geboorte. ‘Strak keek je me aan, en opeens lachte je. Dat is heel bijzonder, dat doet geen enkele baby.’
Ze vouwde het papier in steeds smallere reepjes. ‘Ik ken het uit mijn hoofd,’ herhaalde ze. ‘Die keer dat je zo huilde omdat ze op school naar je kwaakten. Je bleef maar vragen: heb ik echt geen kikkerkop? Echt niet? En toen je thuiskwam van zwemles en iets ontdekt had, iets wat je me liet zien. Toen je nog zonder schaamte was. Weet je nog?’
Zijn wangen gloeiden. ‘Vergeten,’ mompelde hij en hij vroeg zich af of schaamte en schaamhaar met elkaar te maken hadden.
Ze ratelde door. Zijn eerste vakantiebaantje, en de messenslijper die hij haar gaf van zijn eerste loon.
‘Vergeten…’
‘Daarom alleen al,’ zei ze. ‘Sammy, je kan niet weg.’
Om halftien reed ze de Volvo het erf op. ‘Probeer nou voorin,’ zei ze. ‘Voorin is net zo veilig en veel gezelliger.’ Maar hij wrong zich met zijn tassen en rugzak op de achterbank.
Zwijgend reed ze de provinciale weg op. Het landschap werd leger. Geen boerderijen meer, alleen velden.
‘Niet zo snel,’ zei hij. ‘Zachter nou.’
‘Rustig ademhalen,’ riep ze. ‘Wat kan er gebeuren? We hebben airbags en alles.’ Ze stuurde met een hand en begon over het prachtige weer, dat het toch nog een soort dagje uit werd, dat ze er het beste van moesten maken, kijk eens, die mooie wolkenluchten en al die tarwe en mais, en hij knikte naar haar achterhoofd, een kogel was het, een kogel vol woorden, en ook naar zichzelf knikte hij in het spiegeltje, naar de jongen met zijn eerste grijze haren, de jongen met een halfstijve, de spanning, Elvira, alles.
Over een uur, als ze er bijna waren, zou hij zeggen: hier stoppen, de rest zou hij lopen, en hij zou afscheid nemen, nee, ze mocht hem niet bellen, voorlopig niet, hij wist hoe het anders zou gaan, zij in tranen, hij toch weer naar huis terug, moeder en zoon, eeuwig samen, tot eerst zij dood ging, en daarna hij, de eeuwige vrijgezel, de sukkel uit een moppenboekje.
Toen ze een buitenwijk inreden, een veel te grote buitenwijk met enorme flats en overal wegen en stoplichten en kwaad kijkende jongens op scooters, toen gebaarde hij naar een tankshop. ‘Kunnen we stoppen?’
‘Waarom?’ zei ze. ‘We zijn er nog niet, toch?’ Maar ze gehoorzaamde.
Hij zwaaide het portier open, en pakte zijn bagage. Zij stapte ook uit. Haar voetstappen volgden hem over het parkeerdek.
Hij bleef staan. ‘Ga jij nou terug,’ zei hij.
Haar mond verstrakte. ‘Nee,’ zei ze.
‘Jawel,’ zei hij. Hij liep de tankshop in.
Hij vulde een winkelmandje met cadeautjes voor Elvira: veel te dure koeken, paprikachips. Af en toe keek hij naar buiten. Ze zat op een bankje, onder een bord met: Goedkoop Tanken Begint Hier!! In het felle zonlicht leek ze 80. Haar lippen bewogen, misschien neuriede ze, of nee, ze repeteerde zinnen, zachte, waterige zinnen die hem week moesten maken. Sammy, zie je mij de tuin doen? De kippenhokken schoonmaken? Een ladder opklimmen?
Ze kwam overeind. De schuifdeuren klikten open. ‘Goedemiddag,’ zei ze tegen het meisje achter de kassa.
Hij deed of hij een tijdschrift las. ‘Ik kom zo,’ zei hij. Ga maar vast in de auto zitten.’
‘Ga maar vast in de auto zitten,’ herhaalde ze. Ze glimlachte. ‘Ik ben geen hond. Ik ben dat mens dat 36 jaar voor je heeft gezorgd. Dat mens dat een lijstje heeft gemaakt. Ik wil je gewoon over het lijstje vertellen, begrijp je?’
Hij knikte. ‘Ga nou naar de auto,’ zei hij zacht. ‘Doe nou.’ Hij pakte een reep melkchocolade en brak hem doormidden.
‘Hij gaat me verlaten,’ zei ze tegen het meisje. ‘Na 36 jaar. Hij ruilt me in. Voor iemand die nergens van afweet. Iemand zonder tuin, zonder koffie en eieren ’s ochtends, iemand die niet oplet of hij zijn pillen inneemt.’
’36 jaar, dat is heel lang,’ zei het meisje.
‘Niet voor een jongen is zoals hij.’ En ze fluisterde iets, en het meisje keek naar hem en zei: ‘O ja.’
Hij was opeens heel moe. Zijn ogen waren zwaar, zijn benen, zijn voeten, alles.
Zijn moeder liep naar hem toe. ‘Geef maar,’ zei ze.
Ze legde de chips en de koeken terug in het vak. ‘Het laatste op mijn lijstje,’ zei ze, ‘was het belangrijkste. Weet je nog wat je zei? Toen ik je voorlas uit Alleen op de wereld? Wat ik je moest beloven?’
‘Vergeten,’ zei hij.
Ze rekende de chocolade af, zijn moeder die nooit iets vergat en die hem nooit, nooit in de steek zou laten.
Buiten was het kil geworden, de lucht betrok.
Hij legde de tassen en de rugzak op de achterbank.
‘Naar huis?’ zei ze.
Hij knikte.