(eerste pagina’s van een nieuw verhaal voor ‘Grensmenu’, 1000 woorden, vpro, 28 sept 2007)
Het ging al een week goed. Gloria dronk niet, of bijna niet, ze kwam voor het eerst sinds ze met ziekteverlof was gestuurd weer gewoon op straat zonder zonnebril, en nu was ze zelfs in de supermarkt, vandaag geen pizza.
Bij de vleesvitrine aarzelde ze tussen gewone en biologische kip toen een stem achter haar zei: ‘Hou je kop, Eddie. Ik ben bezig, ja?’
De man in het streepjespak die beweerde bezig te zijn bestudeerde zijn gsm. De tl boven de vleeswaren legde een blauwige gloed over zijn donkere krullen. De jongen was blond, een jaar of acht, misschien ouder, ze had geen verstand van kinderen. Op zijn shirt zat een vlek. Hij zwaaide met een pak koekjes. ‘Please?’ zei hij.
‘Terug,’ zei de man. Hij bleef naar zijn telefoontje staren. ‘Of moet je een mep?’
De jongen slenterde met de koekjes naar een mand, erboven hing een bord Nu -50%!
Gloria tuurde naar zijn smalle schouders. Ze was overgevoelig, de laatste tijd. Ook al ging het een stuk beter, alles bezorgde haar vochtige ogen. Natuurfilms met dieren die elkaar opvraten. De stem van Tammy Wynette. De knipoog van de nieuwe weerman, ter afsluiting van zijn olijke commentaar. Alsof hij wilde zeggen: ik blijf, jou nemen ze niet terug.
Alles. En nu die schoudertjes..
Ze sloop naar hem toe, knielde en fluisterde: ‘Dus jij wil koekjes?’
De jongen knikte met een lege blik. Tussen zijn scheve voortanden blies hij een warme adem in haar gezicht.
Even later zat hij naast haar in de gloeiendhete auto. Op het dashboard stond het pak chocoladekoekjes. De riem was te ruim voor zijn tengere lijf. Gloria duwde een kussen tussen de gesp en de jongensbuik, en startte de motor. ‘Ik ontvoer je,’ zei ze. ‘Spannend?’
‘Gaat wel,’ zei hij.
Ik moet oppassen, dacht ze. Ze pakken me hier voor. Het komt in de bladen. Weervrouw ontvoert verwaarloosd kind. Ze nam een klein, klein slokje uit het flesje bronwater dat geen bronwater was, en toen nog een. De jongen keek haar aan, beschuldigend, leek het.
Eenmaal op de ringweg zei ze: ‘Nou, hoe voelt dat? Ontvoerd worden?’
‘Gewoon,’ zei de jongen en gaapte, alsof het volkomen normaal was te worden meegenomen door Gloria van Gloria’s Weer Of Geen Weer, in haar auto. Een auto die zodra ze de stad uitreden in een file terechtkwam.
Ondanks de uitlaatgassen liet ze de raampjes omlaag zoeven.
Ze moest de jongen op zijn gemak stellen. Hem laten vertellen. Eerst maar over school, thuis, zijn hobbies. Dan over het getreiter, zijn angsten, alles. Alleen was de jongen geen prater. Verlegen, waarschijnlijk. Dodelijk verlegen en onzeker.
Had hij broertjes of zusjes? Nee. Wat deed zijn vader? Niks. En zijn moeder? Werkte in een winkel. Wat voor winkel dan? Wist hij niet.
Inmiddels stond het verkeer muurvast. Een oude man in een Peugeot naast hen wuifde. Gloria trok haar automatische grijns voor fan, tot ze zag dat zijn groet was bestemd voor iemand in de wagen voor hem.
‘Waar heb je nog meer zin in behalve koekjes?’ vroeg ze. ‘Jij mag het zeggen. Het pretpark? Film? Zee? Achtentwintig op het strand vandaag, water eenentwintig, aflandige wind, de hele dag zon, gegarandeerd.’
‘Ik heb geen zwembroek,’ zei de jongen.
‘In je blootje mag ook.’ Ze haalde een hand door zijn haar. ‘Als je wilt, het hoeft niet, niets hoeft. Kom je genoeg buiten? Je bent te bleek, jochie. Te bleek en te mager. Vooruit, neem je koekjes.’
De jongen raakte het pak niet aan. Met haar tanden scheurde Gloria de verpakking open. ‘Neem.’ Haar stem sloeg over. ‘Toe, neem.’
Gehoorzaam beet de jongen in een biscuit. ‘Wanneer gaan we terug?’ vroeg hij.
Gloria dacht na. ‘Nooit meer,’ zei ze.
De jongen nam uit zichzelf een tweede koekje.
‘Eerst naar zee,’ zei Gloria. ‘En dan naar huis, ik maak iets lekkers voor je. We hebben iets te vieren. Vanaf vandaag is er iemand die om je geeft, Eddie. Vanaf vandaag wordt er naar jou geluisterd. Hou je van kip?’
‘Gaat wel,’ zei de jongen.
Ze dacht aan de scharrelkip in de tas op de achterbank. Aan campylobacter en salmonella, en dat de jongen ziek zou worden. Weervrouw vergiftigt kind.
Geleidelijk loste de file op. Toen eindelijk de buitenwijken plaatsmaakten voor glooiende akkers onder een strakblauwe lucht maakte het kind een geluid dat op huilen leek. Nee, het was anders, een klaaglijk zuchten. Hij schoof heen en weer op zijn stoel. ‘Ik moet plassen,’ zei hij.
Gloria knikte. ‘Zometeen komt er vast wel een benzinestation met een wc. Hé, die vader van je, gebeurt het vaak? Dat hij zo stom doet?’
‘Hij doet niet stom,’ zei de jongen. ‘Ik moet plassen.’
Gloria wilde schreeuwen dat die rotvader van hem waarschijnlijk nog steeds bij de vleeswaren stond na te denken over een sms’je. Maar in plaats daarvan nam ze een klein slokje en claxonneerde ze naar een taxi die brutaal invoegde.
De jongen zuchtte. ‘Ik moet nu heel nodig.’
Ze reed de vluchtstrook op. ‘Lukt het hier, denk je?’
Zonder iets te zeggen klikte de jongen zijn riem los, opende het portier, en rende naar een
struik. Met zijn rug naar haar toe deed hij een plas, een dun, geel straaltje, verstrooid door de wind.
Gloria legde de lege fles onder haar stoel en stak haar hoofd uit het raampje. Toch wolken. Onbegrijpelijk. Cumulus, in combinatie met Floccus.
‘Kom je, schat?’ riep ze.
Even leek de jongen te aarzelen, toen slenterde hij terug naar de wagen.
‘Hier, lieverd, neem nog een koekje,’ zei ze. ‘Voor de boel smelt.’
Bij een kruising sloeg ze rechtsaf. De velden gingen over in dicht naaldbos.
Gloria hield haar blik strak op het wegdek gericht. Haar blouse voelde nat en plakkerig.
De jongen zei nog steeds geen woord.
‘Je moet even aan me wennen,’ zei ze. ‘Zoals aan een nieuwe jas. Of een groep op school. Daarna wil je niets anders meer.’ Ze legde een hand om zijn smalle nek, ze voelde vel, wervels. ‘Warm? We doen de raampjes weer open. Kijk eens, die luchtballon. Hoe lijkt je dat? Samen de lucht in? In mijn programma zat een keertje een ballonvaarder. Het draait allemaal om de wind, Eddie.’
De jongen zweeg.
‘Mijn programma?’ zei ze. ‘Je weet wel.’
‘Wat voor programma?’ zei hij.
Het geeft niet, dacht ze, het is oke.
Bij een volgende kruising stond een bord met een knipperende pijl. Eerste drankje gratis.
‘Dorst?’ vroeg ze.
‘Wanneer ga ik naar huis?’ zei hij.
‘Wanneer je wil,’ antwoordde ze zo kalm mogelijk. ‘Maar eerst gezellig iets drinken.’
De oprit leidde naar de parkeerplaats van een wegrestaurant.
‘Geef me je klauwtje,’ zei ze. De jongen gehoorzaamde. Hand in hand liepen ze naar de ingang, waar een oude man in een rood colbertje hen glimlachend welkom heette. Gloria kreeg twee bonnen voor drankjes. ‘En hier is iets extra’s, speciaal voor jou, kleine man’ zei de bejaarde. ‘Een gratis cherry-strawberry sorbet. Nog een hele fijne dag in ons vernieuwde restaurant. Over een uur krijgen jullie een feestelijk optreden van…’ Hij noemde een naam die Gloria niet verstond, en grijnsde op een manier die niet hartelijk was.
‘Wat is er?’ zei ze. ‘Lach je me uit?’
‘Nee mevrouw,’ zei de man. ‘Ik lach niemand uit.’
‘Ik weet wel wat je denkt,’ zei ze. ‘Maar het is niet waar wat er in die blaadjes stond. Ik ben niet weggestuurd. Ik heb zelf gezegd: ik neem even vrij. Tot het weer goed gaat. En het gaat weer goed.’
‘Ik kan u niet volgen,’ zei de bejaarde.
‘Hoeft ook niet,’ zei ze. ‘Het enige wat jij moet onthouden is dat ik vrij ben. Ik hoef niet op mijn tachtigste met gratis voedselbonnen te leuren. Kom jochie…’ Ze omklemde Eddies vochtige hand nog wat steviger. ‘Naar binnen.’