De eerste pagina’s van een nieuw verhaal voor ‘Ik ben je vriend’
Het eerste ongeluk vond vier jaar geleden plaats. Zijn vader vond enge films of computerspelletjes niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van een kind, dus zorgde hij dat Oscar zich op verstandige dingen richtte, zoals pianoles en de debatingclub. Maar onderweg naar een van die verstandige dingen knalde Oscar met zijn fiets op een terreinwagen. Een klap, en whoink, daar lag hij, half verdoofd op een gloeiendhete motorkap.
De bestuurster stapte uit en gilde: ‘gaat het, knul?’ Ze probeerde hem eraf te krijgen. Tevergeefs, ze was niet gewend twaalfjarige jongens van haar Hummer te trekken. En Oscar vond het eigenlijk allang best op die warme kap, hij lag te doezelen temidden van lekkere benzinedampen. Pas toen het gesjor aan zijn voet irritant werd, liet hij zich op het trottoir glijden. Zijn zadel stond scheef, hij had wat schaafwondjes en zijn linker duim kon hij niet goed buigen, verder was alles oké. Dacht hij.
Intussen kneep de vrouw haar ogen samen en glimlachte zoals meisjes en soms ook mannen naar hem glimlachten. ‘Jezus,’ zei ze. ‘Wat ben jij…’
Oscar keek terug. En zag de vrouw van de dierenquiz, waar zijn ouders niet onwelwillend tegenover stonden.
‘U bent van de tv,’ zei hij.
Ze overhandigde hem 20 euro voor de schrik, en een goudkleurig kaartje met een telefoonnummer. ‘Jij wordt ook bekend, cutie,’ zei ze. ‘Je hebt een fantastische uitstraling.’
En inderdaad, Oscar werd bekend. Zijn vrolijke hoofd verscheen op de een- en driestuksverpakking van de Vegaburger, een exclusief product van de Happy Animal restaurants. Op het toppunt van zijn roem werd de reclame waarin hij ze aanprees op alle zenders vertoond. You’re my chicky chicken dat hij erbij zong, haalde de negenentwintigste plaats op de hitlijst.
Totdat hij tijdens een praatprogramma niet uit zijn woorden kwam en de interviewster vroeg of hij soms drugs gebruikte. Oscar schudde zijn hoofd. In plaats van een ‘nee’ kwam er kwijl uit zijn mond. Zijn contract met Vegaburgers werd niet verlengd.
Hij moest zich weer op school concentreren. Alleen ging dat lastig, want zodra hij een boek opensloeg bewogen de letters, en als ze uiteindelijk samenvloeiden tot woordjes, bleven ze dat: woordjes, zonder beeld of inhoud.
De blikken van zijn ouders daarentegen kregen wel een betekenis. Steeds vaker staarden ze hem aan alsof hij iemand anders was, een onbekende.
Het was een uitkomst toen meneer Pinquo, chef van het plaatselijke Happy Animal-filiaal, hem het voorstel deed in de weekends op te treden.
Een paar keer playbackte Oscar op een klein podium temidden van reusachtige plastic Vegaburgers zijn vroegere hit. Maar het publiek praatte door de optredens heen en bestelde kraanwater.
‘We verzinnen wat anders,’ zei meneer Pinquo. Hij boog het baantje van Oscar om in dat van hulp-kok. Ook leuk werk, volgens zijn moeder. Het bood kansen.
In de keuken was het een vrolijke bedoening. Toch zat Oscar meestal ineengedoken aan de tafel. Het andere personeel haalde grappen uit met winterwortels en mayonaise. Oscar deed niet mee. De Zwijger, werd hij genoemd.
Er was iets mis. Hij wist nog niet wat, alleen dat er iets ging gebeuren. Iets ergs. Als hij zijn ogen sloot hoorde hij ambulances. Gegil.
‘Weet je wat jij gaat doen?’ zei Pinquo op een middag. ‘Jij gaat een paar keer met dokter Stein praten. Onder werktijd, ik betaal je gewoon door. Die vent verricht wonderen, een neef van me heeft er enorm veel aan gehad. Ook zo’n joch dat…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘We hebben allemaal weleens zo iemand nodig,’vervolgde hij haastig. ‘Iemand die luistert en aandacht schenkt. Ik zou je graag zelf willen aanhoren maar je weet, het is veel te druk. Bovendien tetter ik er meteen doorheen, zo zit ik nou eenmaal in elkaar, als kind ging ik al…’
Toen Pinquo klaar was met een verhaal over vroeger, legde hij een hand op Oscar’ smalle schouder. ‘Allez, schort af. Stein verwacht je over een uurtje. Weg met die frons. Jongens van 16 zijn vrolijk. Ik wil dat je smoeltje weer gaat lachen. En de collega’s willen het ook. Je knapt ervan op, Oscar. Of je knapt erop af, en dan stop je. Maar je probeert het, want zo gaat het niet langer. Zo gaat het mis.’
Het waren erg veel woorden. Wat ging niet langer? Wat ging er anders mis?
Bij het eerste consult schreef Stein dingen op zoals elke dokter doet. Intussen schoot Oscars blik heen en weer tussen Steins kale kruin en de ingelijste foto op het bureau, van een vrouw met een hondje.
‘Je hoeft hier geen blad voor de mond te nemen,’ zei de dokter, die inmiddels zijn pen had neergelegd en Oscar strak aankeek.
Oscar knikte en vroeg wat dat ook alweer betekende, geen blad voor de mond nemen.
‘Zeggen wat je wil, je mag alles zeggen en willen, Oscar.’
‘Alles?’
‘Alles.’
‘Een vriend, denk ik,’ mompelde hij. Want hij was misschien niet bijster intelligent meer, hij voelde nog wel dingen, en wat hij nu voelde was dat de dokter hoopte op zo’n antwoord.
‘Hier zit-ie.’ Stein glimlachte. Zijn voorhoofd en wangen kregen meer rimpels. ‘Oscar, je hebt hem gevonden! Hier zit-ie. Hier zit je vriend.’
‘En dat… Dat het niet misgaat. Ik zie… ambulances. Allemaal dode mensen.’
De woorden ontglipten hem, als onrijpe olijven op een snijplank.
‘Oscar,’ protesteerde Stein, ‘waar heb je over? Vertel eens over het ongeluk.’
‘Ik weet het niet precies.’ Oscar staarde naar zijn handen.
‘Ongeveer dan?’
Hij begon over de Hummer. De warme motorkap. Zijn hitje. ‘Ik stond op 29. Met stip.’
’29,’ zei Stein. ‘Wat goed, zeg. Ga door.’
Oscar verzweeg dat hij kwijlde, en zijn hoofd een zeef was. En dat een specialist had ontdekt dat het iets officieels was, iets met een Engels woord. Misschien werd het erger, misschien niet.
‘Ik praat niet zo veel meer,’ mompelde hij. ‘Ik kijk liever.’
En hij keek. Naar zijn vriend Stein, die glimlachte, met trillende hand een sigaret opstak en zei: ‘Ik denk dat je woedend bent. Je komt hier voortaan elke dinsdag. We gaan zorgen dat die woede verdampt.’
Stein nam alle tijd voor hem. Hij legde uit dat de wereld een grote pan slappe soep was, en hij, Oscar, een bouillonblokje. De tweede keer zei Stein wat een prachtige jongen hij was, een prachtige boze jongen. Hij deed de rolgordijnen omlaag en fluisterde dat het hem beter leek als Oscar zich uitkleedde. ‘Tenminste, als je dat zelf wil.’
Oscar knikte. ‘Ook mijn onderbroek?’ vroeg hij.
De dokter glimlachte.
De plafondventilator begon dof en onregelmatig te brommen, als een helikopter met motorstoring.