Annick Vandorpe vroeg me om een pastiche te schrijven voor haar blog vanboekenenmensen.blogspot.com
Wie pasticheer ik?
Mischa & Munro
Maar ik ging niet dood. Niet vorige week, ook niet gisteren, niet vannacht, of vanochtend, stoppen met ademen doe ik wellicht over een paar tellen of de komende nacht of uiterlijk morgen. Maar zo denk ik al dagen.
Munro zit aan mijn bed, Munro de levende, Munro de trouwe, tegen wie ik ooit zei, toen het over was tussen ons: Ik stop ermee, voor eens en altijd. En hij had vol vertrouwen geantwoord: ja, ik ook. En daarna gehuild, vermoedelijk.
Maar nu is hij hier, naast de infuusstandaard voor de morfine, hij glimlacht, hoewel er niets te glimlachen valt. Ik zie wat hij ziet. Een man in een ziekenhuishemd, tot op het bot vermagerd, een skelet, de mond open, het tandvlees zwart. Munro pakt mijn handen, die nog als vroeger zijn, warm en zacht, toen zij hem omklemden, streelden, en ik weet dat hij denkt: hoe lang nog, en ik probeer een geluid te maken dat goedkeuring moet uitdrukken. Munro, die bij me blijft in het Katholieke Ziekenhuis, anders dan de doktoren, zij hebben zich teruggetrokken, de heren die mijn dood al dagen, weken geleden hebben aangekondigd, een enkele keer komt er nog een en doet met zijn gedesinfecteerde handen alsof hij koorts opneemt en mijn pols voelt…
Munro. Hij fluistert tegen een oude rimpelige non: Ja, alles in orde, bedankt, alles in orde, gezien de omstandigheden. Munro die voorzichtig mijn naam zegt. En geen reactie krijgt. Maar die toch weet dat ik weet dat hij er is. Niets ontgaat hem. Munro, de bedachtzame, de kalme, de onzekere, hij kust me zoals hij me tijdens mijn leven nooit heeft gekust.
Munro, die nog nooit een dode heeft gezien.
Ik ben zijn eerste. In een lange rij.