(de eerste pagina’s van een verhaal-in-wording)
Om kwart voor 4 schrok Jim wakker van de stilte. En van nog iets, een smerige lucht. ontlasting.
Het was zover. Pascal, op het kussen naast hem, ademde niet. Zijn voorhoofd, en kin, roerloos, in het blauwige schijnsel van het nachtlampje.
Kalm blijven, hij moest kalm blijven. Niet gaan schreeuwen. Gewoon blijven liggen en nadenken. Concentreren. Ondanks Pascal. En de stank. En de hitte. Die verdomde, plakkere hitte, zelfs ’s nachts koelde het niet af. Hoevaak had hij niet voorgesteld terug te gaan naar de stad? Hun etage daar had tenminste een deugdelijke airco en het ziekenhuis was vlakbij. ‘Nee, we blijven,’ had Pascal gezegd. Want Seniorenpark Dunselberg was een oase van rust. Geen bingo of linedancegedoe; enkel vogels, soms zelfs een eekhoorn en verder uitsluitend mensen van hun leeftijd die je weliswaar zag denken: vuile nichten, maar die desondanks vriendelijk teruggroetten en nooit te beroerd waren om iets bemoedigens op te merken over het weer.
Het nachtscenario zat in zijn kop. De parkleiding waarschuwen zodat de ambulance langs de slagboom kon, een gevaarte met prikkeldraad dat ‘s avondslaat werd vergrendeld vanwege de Roemenen.
Daarna het alarmnummer bellen. En de uitvaartmevrouw, die vorige maand was komen kennismaken en bij het afscheid opgewekt had gezegd: ‘nou, heren, ik hoop tot niet snel ziens.’
Hij schraapte zijn keel. ‘Beer,’ zei hij hardop, ‘beer…’ Hij wachtte tien tellen. Geen reactie. Hij strekte zijn hand tot vlak voor Pascal’s neus, niet verder, verder was definitief.
Geruisloos liet hij zich uit bed glijden en sloop in het halfduister naar de badkamer.
Het water was lauwwarm, hij zeepte zich in, waste zijn haar. In elk scenario had hij gehuild of een glas kapot gesmeten, maar nu het zover was voelde hij zich vreemd rustig. Zijn handen trilden en zijn ogen knipperden onophoudelijk, dat wel.
‘Maak ik je wakker?’ Hij riep het in de richting van de slaapkamer. Toen het stil bleef, droogde hij zich af met de handdoek die eigenlijk voor de vloer bedoeld was.
Hij moest nu gaan bellen, maar eerst zette hij de tv aan en dronk naakt op de leren bank een beker nescafé. Met mechanische bewegingen trok hij zich af bij geluidloze CNN-beelden van een overstroming, of misschien was het een oorlog, wat deed het ertoe?
Pascal hield zich stil. Hij riep niet: Waar dacht je aan? zoals anders, wanneer ze weer eens wakker lagen, en Jim deed, wat hij nu deed: zijn buik schoonvegen met een stel tissues.
‘Aan jou,’ mompelde hij automatisch.
De stank had de woonkamer bereikt. Hij sloot zacht de deur van het slaaphok en spoot een bus deodorant leeg. Pascals shirt, een paar uur geleden argeloos achtergelaten op een stoelleuning, legde hij in de wasmand. Hij verzamelde ongelezen kranten. De twee glazen en borden in het afdruiprek zette hij in de kast.
Daarna rookte hij een sigaret in wat ze de study waren gaan noemen, hun serre
van een paar vierkante meter, met een antieke boekenkast en een design bureau: toen het verval inzette en hun koppen minder prettig oogden, hadden ze de Ikea troep ingeruild voor een geslaagder decor.
Vijf uur inmiddels. Buiten, in het eerste vale licht, kleurloos nog, hun tuin met de twee bamboestoelen, de verplichte afscheiding van kaarsrechte coniferen. Er zoemde iets. De gazonsproeier van het echtpaar links zette zichzelf in werking.
Hij moest nu tot daden overgaan. Het scenario volgen dat zich de afgelopen maanden tot een logische, adequate reeks van handelingen had ontwikkeld. Maar eerst, om kalm te blijven, keek hij nog wat tv, gewoon met het geluid aan. ‘Je hebt nog een minuut,’ riep een blonde jongen, ’een minuut, mensen. Categorie: zangeressen. Bel me. Dan kan ik ook naar bed. Vertel me: wie is dit?’
In beeld kwam een wezen, half mens, half aap. De neus veranderde, werd recht, de mond kreeg rode lippen, ze schoven langzaam uiteen. Eronder knipperde een telefoonnummer.