Na de muesli een alibi gevonden om niet meteen aan het werk te hoeven: beneden op de winderige kade mijn fietsband geplakt. Een ideaal moment voor de buurvrouw om haar mini-poedel Snooty uit te laten.
‘Hoe gaat het, jongen? Hoeveel boeken heb je nou geschreven? Twee toch, hè?’
Ik knikte, hoewel ze er drie naast zat.
Ze schraapte haar bejaarde keel. En zweeg. Wat ging er door haar heen? Zal ik nou wel of niet vertellen dat ik nog nooit een letter van hem gelezen heb? Moet ik hem opbiechten dat ik aan een van zijn verhaaltjes begonnen ben, maar het na een paar bladzijden welletjes vond?
Mis. Haar aandacht ging uit naar een vuilniszak die in het grauwe water dobberde. ‘Ze flikkeren ook alles maar weg,’ mompelde ze. ‘Nou, tot kijk, hè? Snooty, hup naar boven.’
Vervolgens naar Albert Heijn, waar ik bij de groentenafdeling opnieuw de buurvrouw trof, zonder hond ditmaal. Zij koos waspeen, ik witlof. Terwijl haar doorrookte stem een recept voor witlofsalade declameerde – ontzwavelde rozijnen, goudreinetten, walnoten, mandarijnen uit blik, citroensap – wist ik dat de salade-dialoog integraal kon worden gebruikt in het volgende boek, en dat zelfs het decor klopte: helverlichte supermarkt, weegschaal met pinnig briefje: Niet zelf wegen! Doen wij bij de kassa!!
Toch stelde ik bij thuiskomst het werk nog wat uit. Eerst de afwas en getelefoneerd met een vriendin-schrijfster die ook Albert Heijn-neigingen had en tot mijn vreugde al dagen geen letter op papier kreeg. Vervolgens mijn bureau een kwartslag gedraaid om niet telkens afgeleid te worden door het zicht op de rode dekbedhoes en het wasrek met sportsokken van de achterburen; ten slotte de computer aangezet en de salade-dialoog uitgewerkt. En me andermaal gerealiseerd: het echte werk vindt plaats tijdens het bandplakken, de afwas en in Albert Heijn.
Elke dag controleer ik hoeveel boek 6 – werktitel ‘De Verzachters’ – is gegroeid. Sommige auteurs denken in hoofdstukken, anderen in bladzijden, voor mij draait het om woorden – 85 vandaag, ondergemiddeld. Zodra ik de computer had uitgezet doemden nieuwe scènes op, die ditmaal in losse zinnetjes op een giro-envelop werden genoteerd: ongeluk moet eerder/ Billy vergiftigd, niet aangereden/ au-pair verliefd op de vader/ Eberlein geen aids.
Dit soort zinnetjes verschaft rust, helpt onrust over een blokkade te verkleinen. Ze staan er als een begin voor de volgende dag, ook al weet ik dat er morgen uiteindelijk heel weinig van blijft gehandhaafd: het aanhankelijke katertje Billy zal toch onder een auto belanden, de au-pair richt haar liefdespijlen niet op de vader; Eberlein blijft ziek, hooguit zal het ongeluk een paar bladzijden naar voren schuiven.