Zestien was ik, heimelijk geil op iedere blonde god met een strak kontje, en hoofs verliefd op Anna-Mae Bullock. Tina, die met haar nieuwe single stiploos naar 92 kroop in de Billboard, echte hits maakte ze al een poosje niet meer. Elk jaar deed ze met haar bruut Nederland aan, en elk jaar was ik erbij. Dus ook in de herfst van ’74, toen ik besloot dat die liefde eindelijk ergens toe moest leiden. Niet langer nam ik genoegen met een amper zichtbaar, over de bühne heen en weer rennend, krijsend halfnaakt poppetje. Aktie! Om te beginnen eiste ik bij de Apeldoornse VVV een kaartje voor de eerste rij.
‘Suffie,’ zei het verkoopmeisje, ‘Jaap Eden heeft alleen staanplaatsen. Zorg gewoon dat je lekker vroeg bent. Kun je haar benen goed zien.’
Ik knikte, maar wat moest ik met benen? Een rendez-vous wilde ik! En meer.Waarom eigenlijk? Wat zocht een verlegen Veluwse jongen, veroordeeld tot atheneum-a, tot een agrarisch dorp met een boerendisco, tot stiekem op koopavond naar een vieze-boekjes winkel en een homo-urinoir, in Tina Turner?
Het had te maken met haar blik. Wild en donker. Het tijgerrokje. Oké, misschien toch ook met die benen, lang en pezig, van een ongetemd veulen. Haar stem natuurlijk, die jankende schuurpapierstem. Maar toch vooral: haar wanhoop.
Dat laatste besefte ik toen nog niet, op die mistige ochtend in de intercity naar Amsterdam. Ik dacht alleen: het lukt me. Vandaag gebeurt het! Ik vind haar hotel, ze krijgt de mooiste bloemen en de duurste kwark. Want in een roddelblad had ze gerept van haar liefde voor toetjes.
En daarna? Hoe zou het verder gaan? Ze zou me omarmen, en ik zou hetzelfde doen en fluisteren hoeveel ik ondanks dat gay-gedoe van me om haar gaf. Dat het me nooit lukte haar naam uit te spreken zonder dwaze grijns en klamme handen. Dat ik ’s nachts wakker lag omdat ze weer geen stip had gekregen. Dat het nu al jaren zo ging, nooit meer een monsterhit, omdat ze niet echt op waarde werd geschat. En elke psychiater zou betekenisvol hebben verzucht dat er wellicht een link bestond met mijn eigen situatie, maar ik was zestien, wist ik veel.
Op een postkantoor in de binnenstad scheurde ik uit de Gouden Gids de hotelpagina’s. Eerst maar eens langs bij de vetgedrukte namen.
Driemaal speelde zich een soortgelijke scène af: jongen met rode rozen en Monakwark sukkelt dure entree binnen. Receptionist verzucht hoofdschuddend dat er geen informatie verstrekt wordt over eventuele gasten.
Maar nummer vier op de lijst was het gloednieuwe, tot de hemel reikende Okurahotel, met een Gary Glitter look-a-like die zich er waarschijnlijk niet lang heeft kunnen handhaven. Toen ik me met mijn attenties aan de ontvangstbalie meldde met de vraag of de Turners hier wellicht verbleven, grijnsde hij en zei: ‘kamer 12. Klop maar even aan, pik, ik geloof dat ze thuis zijn. Als de security moeilijk doet, zeg je dat Max het goed vond.’
In de liftspiegel oefende ik het gezicht van een niet-nerveuze, mooie jongen.
De gang op Tina’s etage geurde naar kaneel. Gedempte country ruiste uit een plantenbak met kunststof tulpen.
Hoever waren we van elkaar verwijderd, Anna-Mae en ik? Een minuut? Tien seconden?
Haar kamerdeur verschilde in niets van de andere: glanzend mahonie, koperkleurig nummer. Mijn hand vormde een vuist. Nog even stelde ik het uit. Een heerlijk, huiveringwekkend moment. Druk op de blaas, versnelde ademhaling…
Ik drukte mijn oor tegen de deur. Niets. Misschien sliep ze of had ze keelpijn, en zou mijn bezoek haar irriteren. Opeens zag ik nog een andere, zeer voor de hand liggende complicatie: Ike. Wat moest ik met hem? En vooral: wat moest hij met mij? Een wit jochie dat zijn vrouw lastigviel met kwark…
Toch klopte ik aan. Geen reactie. Ik probeerde het nogmaals. Nee, niemand.
‘Laat je cadeautjes maar bij mij achter, pik,’ stelde Max voor.
Ik schudde mijn hoofd. De kwark en bloemen gingen de rest van de dag mee in mijn pukkel.
Het concert die avond was veel te luid. Mijn oren suisden. Iedereen in het publiek drong naar voren, behalve ik, een verstard jongetje, ergens achterin de hal, met zijn kwark en bloemen, met tranende ogen, turend naar het podium, waar Tina net als voorgaande jaren niet veel meer dan een schim was. Een schim die me weer ontglippen zou. Alles aan me trilde. Als je nu niets doet, besefte ik, wordt het nooit meer iets met je. En met Tina. Met ons. We horen bij elkaar. Do I love you, my oh my, River deep, mountain high.
En dus haalde ik diep adem, maakte mijn schouders breed, en baande me een weg naar het podium. ‘Au, klootzak,’ snauwde een vrouw. Ik incasseerde een duw, een stomp, het deed er niet toe, opgelazerd allemaal, ik trapte op tenen, stootte tegen ellebogen, ik kwam eraan… De bloemen hield ik hoog boven mijn hoofd, ik zwaaide ermee, naar de benen op het podium, tien meter van me vandaan, vijf, drie…
Ze zag me, die fan met zijn bos verwelkte rozen. Halverwege het intro van Nutbush City Limits galoppeerde ze op haar stiletto’s naar de rand van de bühne enboog zich glimlachend naar voren, kletsnat was ze, zweet spatte op mijn voorhoofd, Anna-Mae Bullock’s zweet. De bloemen glipten uit mijn hand en belandden ergens op de vloer. Razendsnel strekte ik mijn andere hand naar haar uit, mijn trillende hand met de gezinsbak kwark. Nog steeds grijnsde ze, Tina, naar mij! Haar smalle, hazelnootbruine vingers pakten het bakje aan…
‘Thanks, cutie,’ riep ze.
Cutie. Naar mij! Niet naar een ander, niet naar die maffe Ike, rechts van haar, of iemand anders van de band, niet naar The Ikettes, of naar de duizenden mindere fans, nee, naar mij, Cutie.
En weg was ze, met de kwark, ze rende ermee heen en weer, krijsend en kreunend in de microfoon, het bakje leek een beetje te lekken, het deksel sloot niet helemaal af. Het ging mis… Nee, toch niet, ze bleef ermee ronddraven, tot Proud Mary. Toen zette ze het op een versterker.
Na de toegift verdween ze, zonder kwark.
De zaal stroomde leeg. Bij de uitgang deelde een groepje robuustelingen in witte shirts met Ike & Tina promotions hartvormige kaartjes uit.
Ik knikte naar een van de shirts-mannen. Hij schudde nee, geen promotie voor mij, wel voor een dik blond meisje naast me.
‘Wat is het?’ vroeg ik.
’Een afterparty,’ zei ze. ‘Ike & Tina invite you to their afterparty’, las ze in onbeholpen Engels voor. ‘Hier, eentje voor jou, ik heb er twee. See you later, alligator.’
Pas vanaf middernacht waren de uitverkorenen welkom in het Okura. Er zat een plattegrondje bij, met ‘Ferinand Balstreet.’ Nog twee uur te overbruggen. Eerst belde ik naar huis.
‘Maar waar slaap je dan?’ vroeg mijn moeder.
‘Ik zie wel.’
In een uitgestorven Chinees restaurant bestelde ik het goedkoopste, een nasi gewoon. Uit de luidsprekerbox naast het aquarium zweefden telkens dezelfde nummers van José Feliciano, Engelbert Humperdink en Shirley Bassey. Steeds trager at ik, hoe kwam ik anders de resterende tijd door? En tot hoelang duurde een afterparty? Zou Tina me herkennen? Waar moest ik het met haar over hebben? Haar nieuwe single? De kwark? Ik werd weer de bangige provinciaal. Ik kon natuurlijk alsnog met de laatste trein terug naar huis.
‘En?’ zou mijn moeder vragen. ‘Was het mooi?’
Waarop ik net als vorige jaren zou knikken, en zeggen: ‘beter dan ooit.’
Om halftwaalf zei de serveerster dat ze nu echt gingen sluiten. Zo kalm mogelijk slenterde ik door de regen naar het Okura.
Op de parkeerplaats voor het hotel stond een twintigtal rokende, giechelende jonge vrouwen.
‘Hoi,’ zei ik tegen het meisje dat me het kaartje had geschonken.
‘O ja, hoi,’ antwoordde ze weinig enthousiast.
Een van de promotie-mannen kwam naar buiten. Hij wenkte ongeduldig. Naar onze kaartjes werd niet gevraagd, hij ging ons voor, via de hal en een lange gang naar een conferenceroom, dat meldde althans het bordje op de deur.
Binnen wachtten temidden van hasjwalmen en snerpende funk de bandleden. Ze hingen onderuit op stoelen en banken. Tina was er nog niet, wel Ike, met op zijn schoot een Ikette.
Een kwartier zat ik in een hoekje op een lage sofa. Niets dan het afterpartykaartje in mijn trillende hand had mijn aandacht. Met halfgesloten ogen luisterde ik naar het gegil en gelach om me heen. Inmiddels tongzoende het meisje van het kaartje met een van de gitaristen.
‘Where’s Tina?’ vroeg ik zo achteloos mogelijk aan een van de promotiemannen die rondging met glazen.
‘She’s tired,’ antwoordde hij.
‘I love her,’ zei ik zacht. ‘I love her very very much.’
Hij verstond me niet. Of misschien deed hij dat wel, hij staarde me alleen maar aan, waarschijnlijk om me te helpen zo snel mogelijk op te hoepelen. Wat ik toen maar deed.
Buiten motregende het. Ik controleerde mijn horloge. De laatste trein naar Apeldoorn was anderhalf uur geleden vertrokken. Aan een taxichauffeur vroeg ik hoever ik kwam met een tientje. ‘Je hebt mazzel,’ zei hij. ‘Voor die fooi zet ik je af bij het Amstelstation. Daar is een liftplaats.’
Een kwartier later zat ik naast een trucker die naar alcohol stonk. ‘Nog iets bijzonders gedaan?’zei hij.
‘Naar Tina Turner geweest,’ zei ik.
‘Die schreeuwlelijk?’ zei hij. ‘Enkele reis terug naar het oerwoud. Maar ze heeft mooie benen. Je kreeg zeker wel een stijve van haar?’ Haast onmerkbaar schoof zijn hand naar mijn kruis.
Op een parkeerplaats bij Bussum hadden we seks. Hij kwam te vroeg klaar.
‘Als ik je nu bij die oprit daar afzet,’ zei hij, zijn broek dichtknopend, ‘heb je in no-time een andere lift.’
Ik wachtte onder een lantaarn. Bijna drie uur was het. Het begon harder te regenen. Mijn walkman speelde Nutbush City Limits. Het snerpende intro, en dan Anna-Mae’s krijsstem: ‘A church house gin house…’
Arme Tina, met haar ontrouwe hufter. Volgend jaar zou ik het opnieuw proberen. Of misschien ook niet. Misschien had deze avond me genezen. Misschien zou ik haar voortaan zien als een zangeres op haar retour, als iemand die ik een beetje te veel had bewonderd. En toch draaide ik het bandje die nacht telkens opnieuw, Nutbush City Limits, op die stille, verlaten parkeerplaats.
Anna-Mae zou zich na de zoveelste meppartij van haar bruut bevrijden, maar ik nooit van haar, ook nu, al die jaren later, niet. Tegenwoordig woont ze op een fraai buiten in Villefranche-sur-Mer, aan de Cote d’Azur.
Onlangs stuurde ik haar een kaartje. Love from the quarkboy from Amsterdam. Quark, zal ze hebben gedacht. What’s Quark got to do with it? Heeft dat niet iets te maken met de quantum theorie? Een fundamenteel bestanddeel van atoomkernen?
Tot nog toe kwam er geen reactie. Logisch ook, ze loopt tegen de zeventig. Miss Turner is tired.