En daar was ze, in Albert Heijn, het ouwelijke meisje dat 35 jaar geleden al een hekel aan me had. M. De smalle mond nog misprijzender, de jaren 70 bril vervangen door een montuurloos model. Naast haar stond een brede, niet onaantrekkelijke man die naar alcohol stonk. Hij deelde bevelen uit. Nee, geen kip, karbonade. Pak jij even wat kaas. Gewone, niet die belegen.
Moest ik haar aanspreken? Hoe zou het gesprek verlopen? Zou ze zich de kauwgomaffaire herinneren? Hoe ik onder Economie in een vlaag van ongein mijn Bazooka Joe in haar krullen drukte, toen donkerblond, nu hennarood? En dat ze me een lul noemde, in de pauze een schaar bij de concierge haalde, eerst haar eigen verplakte lok wegknipte en toen mijn krullen aanviel?
M. volgde haar brede man, en ik volgde hen. Bij de kassa wilde ze voetbalplaatjes. Kinderen? Kleinkinderen, wellicht. Bij de schaduwverkiezingen stemde ze SGP.
Ha M, kon ik zeggen. Hoe gaat het? Goed zou ze zeggen. En ze zou vertellen over haar huis in Epe, haar werk, drie dagen per week in een winkel of bij een bank. De aanstaande ski-vakantie. En haar man zou ongeduldig kijken en zeggen: kom op.
Dus nee, deze keer maar niet.