19 oktober 2005
Vorige maand belandde ik met drie collega-schrijvers in een rokerig cafe.
‘Weet je wie er van mij dood mag?’ zei een van de aanwezigen plotseling. Ik moet er bij vermelden dat ze behoorlijk gedronken had. Even vielen we stil. Ik verwachtte de naam van een politicus of een ex. Maar nee, de uitverkorene was een recensent.
Iedereen kwam nu met een criticus die ooit onaardige dingen had durven verzinnen over Een Belangrijk Werk. Ik ook. Niet dat hij dood moest, hij moest alleen wel leren lezen! Na een uur gemopper dronken we koffie. We kalmeerden. We werden weer schrijvers die deden of het niet erg was ruimschoots vertegenwoordigd te zijn bij De Slegte.
Dinsdag zag ik de recensent die dood moest. Hij was langer dan ik had gedacht, voorzien van een dikke bos donker haar, en op zijn schouder droeg hij een jong kind. Hij zag er gelukkig uit. Hij wist niet dat er ergens in Amsterdam een jonge vrouw was, die na een paar glazen goedkope rose uit was op wraak.
Of misschien wist hij het wel. Misschien was dit de manier om zich buiten zijn leeskamer voort te bewegen, glimlachend, een dochtertje op zijn schouder, vertrouwend op erbarmen.