Over een uur het boekenbal; een pak aangetrokken, evenwel na een korte bepiegeling het huis verlaten in een niet bijster schone Blue Ridge jeans en een slobberig colbert. Op de Marnixstraat een fikse aarzeling. Minutenlang bij een stoplicht gewacht. Moet ik er wel heen? Elk jaar hetzelfde: laat in de nacht thuiskomen, met koppijn van al die ego’s.
Een jongen die op skates voorbijsuisde, riep: ‘Groener wordt het niet, meneer.’
Toch maar naar het bal.
Inmiddels is het halfdrie. Ego’s. En botox. Veel veertig-plussers schreden rimpel- en uitdrukkingsloos door de Stadsschouwburg. De discjockey draaide Nutbush City Limits. Wild, als een soort mannelijke Tina Turner, gedanst met een jongen en twee meisjes van de uitgeverij. Van praten komt weinig met die herrie, in flaneren ben ik geen ster. Al die voorname Grootheden! Hoe moet je kijken als je tegen Hans van Mierlo opbotst? Wat doe je, als Van Dis je een minuutlang de doorgang blokkeert? Op zijn schouder tikken en zeggen: ‘ga je nou eindelijk eens opzij?’ Hoe reageer je, als een vriendin je aan AFTh etc. wil voorstellen? Snel naar de wc gegaan; poosje gewacht in een afgesloten hokje, met om me heen de brallerige stemmen van aankomende Generatie-Nix’ers. Een paar bals geleden begon ik na vier glazen wijn een gesprek met Renate Dorrestein, in wie ik een kennis dacht te herkennen. ‘Ha, Ada, wat doe jij hier?’ Stilte, een ijzig zwijgen. ‘Je bent toch Ada?’ Kil: ‘Nee, ik ben niet Ada.’
Sindsdien denk ik wanneer Dorrestein op tv verschijnt: Ada.